In de raadsvergadering van 14 juli 2011 werd de evaluatie en de toekomst van de WMO (Wet Maatschappelijke Ondersteuning) opiniërend besproken. De WMO is een “kapstokwet” voor allerlei voorzieningen in de dorpen ter bevordering van de gemeenschap (“mienskipsin”) en regelt ook het recht van mensen met beperkingen op voorzieningen (rolstoelen, huishoudelijke zorg, woningaanpassingen, vervoersvoorzieningen).

 

Op onderdelen is de WMO moeilijk meetbaar, dus evalueren is zo eenvoudig nog niet, maar in de evaluatie ontbraken de cijfers van de WMO-voorzieningen en dat is toch wel een gebrek. Pas na aandringen van mijn kant kregen we enkele cijfers waaruit onder andere bleek dat de gemeente in 2010 € 3,2 miljoen per jaar uitgegeven heeft aan huishoudelijke zorg. Een analyse van de cijfers ontbrak echter geheel.

Er komt in de komende jaren veel op de gemeente af: de jeugdzorg moet door de gemeente geregeld worden, terwijl het hoe en hoe(veel) onduidelijk is. Ook neemt de druk op vrijwilligers toe door de afschaffing van het PGB in de AWBZ, als de druk op de vrijwilliger toeneemt, blijft er minder ruimte voor de WMO.

Door het college wordt een kanteling in de WMO voorgesteld, deze kanteling betekent dat eerst op alle mogelijke manieren gezocht wordt naar alternatieven voor voorzieningen. Dit juichen wij op zich wel toe. Het hangt echter van de concrete uitvoering af of kanteling een oplossing is, altijd moet de burger met beperkingen vooropstaan, wordt deze individueel gecompenseerd?